In gesprek met … Van Veenendaal
Hendrik van Veenendaal
Tekst en fotografie: Mélanie Struik, tenzij anders aangegeven.
Een huis in een redelijk nieuwe wijk in Rotterdam, die we vanaf Hillegersberg inrijden. Het is 9 februari 2021 en het weer is nog steeds winters, het landschap en de omgeving wit. Wat doet dat toch altijd fijn en licht aan, zeker als ook de zon nog eens uitbundig schijnt. Zo hoort het in de winter! Het is ook nog steeds coronatijd en gelukkig kan een één-op-één gesprek nog steeds. Ik bel aan bij het huis van beeldend kunstenaar Hendrik van Veenendaal die vanaf 1 maart a.s. kunstenaar van de maand is bij Kunstuitleen Voorburg.
h5. Afb. 1. Hendrik van Veenendaal, met werk uit zijn academietijd in de hand.Een hal met wat werken van Hendrik. Het zijn zeefdrukken van werken uit zijn serie Vuurtorens en een bijzonder Asmat-schild (afb. 3). De Asmat is een volk dat in een Nationaal park in Papoea woont, een provincie van Indonesië. Het zijn nog traditionele jagers en verzamelaars en ze staan bekend om hun verfijnde houtsnijwerk. Er hangen wel meer van die Asmat-schilden bij Hendrik in huis, maar als ik hem vraag of ze een inspiratiebron zijn voor zijn werk, zegt hij ‘nee’. Maar prachtig vindt hij ze wel en hij heeft ook een aantal boeken over deze kunstvorm in zijn boekenkast staan.
h5. Afb. 2. Zeefdrukken van twee werken uit de serie Vuurtorens uit 2005 in de hal. – Afb. 3. Een van de Asmat-schilden bij Hendrik thuis.Een huiskamer met divers werk van Hendrik aan de wanden èn een boekenkast met kunstboeken. Hij laat me een boek over het Asmat-volk en hun kunstuitingen zien en al snel komen we te spreken over wat voor werk hem wèl inspireert: “Cy Twombly (1928-2011), de Amerikaanse abstract-expressionist. Zo fascinerend, de brutaliteit en emoties spreken me zo aan van die man!” Hendrik pakt een boek uit de kast en toont me werk van Twombly. “En verder ik ga veel tentoonstellingen af. Laatst was ik in Museum More in Gorssel, hèt museum in Nederland voor modern-realistische kunst. Ik ben dol op Jan Mankes, die vind je daar ook. En ik ga graag naar het Drents Museum in Assen.”
h5. Afb. 4. De kunstenaar Cy Twombly voor zijn werk Lepanto, een serie van twaalf schilderijen die hij maakte voor de 49ste Biënnale van Venetië in 2001. (foto internet)Dan maakt Hendrik koffie en gaat tegenover me zitten. “Kunstenaar van de maand! Daar ben ik dan bijna 80 voor geworden.” En dan meteen erachter aan: “Maar ik wil langzamerhand ook wel stoppen.” Voordat hij dát doet, schrijf ik toch graag nog even Hendriks verhaal op.
“Ik ben geboren en tot mijn twaalfde getogen in Nederhorst den Berg dat toen nog een eiland in de Vecht was, tussen Hilversum en Amsterdam. De vaart die doorgetrokken was, is nu weer gedempt en zo is Nederhorst den Berg weer vasteland. Ik heb niet zoveel herinnering aan mijn jeugd behalve dat meester de Bruin in de vijfde klas van de lagere school altijd mijn tekeningen ophing in de klas. Dat waren dan tekeningen van oude huisjes, of het kerkje vlakbij op de terp, een soort zandheuvel uit de ijstijd. Als kind tekende ik vaak en het had altijd wel iets met een landschap te maken, een onderwerp dat altijd is gebleven.”
h5. Afb. 5. De kerk op de terp in Nederhorst den Berg die Hendrik als lagere school kind tekende. (foto internet)“Toen ik twaalf was, verhuisden wij naar Amsterdam, waar ik de Mulo bezocht. Daarna ging ik werken bij reclamebedrijf Lulhf dat bioscoopborden beschilderde; elke week opnieuw werk, want er kwam een nieuw film aan. Die borden beschilderde ik met waterverf, de week erna boenden we dat er dan weer af en kwam er een nieuwe afbeelding op. We spreken van de jaren zestig. Dat waren hele grote borden, zoals voor het Citytheater in Amsterdam, bij het Leidseplein. Zo’n bord van wel 2 × 3 meter werd opgebouwd uit borddelen, gemaakt van spielatten die bespannen werden met jute. Je beschilderde de delen die dan samengebracht werden tot een groot affiche met reclame voor de film.”
“Dat bedrijf deed ook aan standbouw voor tentoonstellingen, met dat werk kon je meer verdienen. Dat heb ik een paar jaar gedaan, bijvoorbeeld voor standhouders op de AutoRAI en de Huishoudbeurs. Ik had niet meer nodig dan een kistje met penselen, potjes verf en water, een paletstok en een trapje. Vanaf mijn achttiende volgde ik tussendoor in de avonduren twee jaar lang lessen aan de Vrije Academie de Leeuwenberg aan de Oudezijds Voorburgwal in Amsterdam. Ik kreeg les van Gerrit van ’t Net (1910-1971), naar mijn idee onze grootse magisch surrealist. In het Centraal Museum in Utrecht kun je mooi de ontwikkeling in zijn werk zien. ”
h5. Afb. 6. In het atelier van Leo Mineur, 1956 (collectie Atelier Leo Mineur). Voorbeeld van een reclameschilder die werkt aan een affiche voor een bioscoopreclame. (foto internet) – Afb.7. Werk van Hendrik uit de tijd van de Vrije Academie de Leeuwenberg in Amsterdam. - Afb. 8. Gerrit van ‘t Net, De verjaardag, c. 1934, olieverf op doek, 149 × 116 cm. (foto internet)“Werk vinden in mijn vak was in die tijd helemaal niet moeilijk. Als ik het ergens gezien had, had ik zo weer een nieuwe baan. Zo werkte ik ook twee jaar als decorschilder bij het bedrijf van Kees Manders, het revue-theater Moulin Rouge, aan het Thorbeckeplein. Die exploiteerde het Rembrandt-theater aan het Rembrandtplein, waar nu het Caransahotel staat. Kees Manders was de oudere broer van Tom Manders, je weet wel, van Dorus. Die had ook een theater aan het Rembrandtplein. Voor het bedrijf van Kees heb ik voor een decor nog eens kopieën gemaakt van schilderijen van de Franse kunstschilder Toulouse Lautrec (1864-1901). Weer later werkte ik bij een reclameschildersbedrijf in Zaandam met klanten als Albert Heijn, Verkade, de oude supermarktketen Simon de Wit en al die andere grote bedrijven langs de Zaan. Die hadden heel veel reclameborden nodig en bedrijfsauto’s met logo’s. Beletteren van auto’s met lakverf, dat deed ik ook.”
“Ik had altijd de wens om naar de kunstacademie te gaan, maar direct na mijn middelbare schooltijd was dat niet haalbaar. Op mijn 31e – in 1973 – was het moment daar en ik koos voor de Academie voor beeldende kunsten aan de Gerrit de Jongweg in Rotterdam. Pierre Janssen, bekend van zijn korte praatjes over kunst op televisie, is daar nog directeur geweest. Nu is het de Willem de Kooning Academie in het oude gebouw van de Bank Mees en Hope, tegenover station Blaak. Om de studie te kunnen betalen, ging ik in de avonduren werken. Ik had bijbaantjes bij de uitgever van het AD, de NRC, het Vrije Volk enz., de Dagbladunie toen nog.
“Pierre Janssen was al weg toen ik aankwam op de Academie. Ik heb er een prima tijd gehad, het was voor mij een goede opleiding. Als mentoren had ik Klaas Gubbels, je weet wel die van de koffiekannen, en Kees Franse. Zij hebben mij de laatste twee jaren naar mijn eindexamen begeleid. Met Klaas heb ik nog jaren contact gehad. Onze gesprekken gingen niet meer over het schilderen, dat hoefde hij mij niet meer te leren, maar wel over inhoudelijke kunstzaken. In die tijd dat ik op de Academie zat werd het werk van Klaas niet bepaald goed ontvangen. Toch is hij altijd consequent met zijn werkwijze doorgegaan en later is hij heel succesvol geworden. Kees Franse was schilder en ging later ruimtelijk werken. Hij maakte van die grote houten appels, op Schiphol staat er nog steeds een. Klaas is er nog, Kees Franse is overleden.”
“De eerste drie jaar op de Academie kregen we allerlei basiskennis. Daarna kon je kiezen tussen grafiek, beeldhouwen, schilderkunst en fotografie. Ik koos voor schilderen. Ik heb de opleiding met veel plezier doorlopen, en moest daarna erkennen dat wel heel veel werk van mij leek op dat van Klaas Gubbels. Ik heb er vijf jaar over gedaan om dat af te leren en pas de laatste twintig jaar heb ik echt een eigen handschrift en signatuur ontwikkeld: dat mensen al van veraf zeggen: ‘Hé, dat is een werk van Hendrik’.”.
h5. Afb. 9. Object van Klaas Gubbels op een rotonde in Voorburg, In de hemel gevlogen, 2011. (foto internet) - Afb. 10. Kees Franse, Appel, 1975, hout, staat op Schiphol, in aankomsthal 4 en leent zich nog steeds voor opschriften van reizigers. Eén van de eerste ‘ontmoetingsplekken’ op Schiphol. (foto internet) – Afb. 11. Vroeg werk na de Academie, Scheepswerf, 1983, 80 ×80 cm. – Afb. 12. Hendrik van Veenendaal, Puente en espot (uit de serie El Parque Nacional d’Aigues Tortes y Lago San Mauricio, España), 1993, olieverf op doek, 85 × 85 cm. (foto website kunstenaar)“Bij de Dagbladunie deed ik ’s avonds koerierswerk voor de afdeling automatisering. De directeur van die afdeling had interesse in mijn werk en vroeg mij toen ik klaar was met mijn studie: ‘Wat wil je doen?’ Ik antwoordde: ‘Hard werken en doorbreken’. Maar er was nog weinig belangstelling voor mijn werk. Hij bood mij een baan in de automatisering aan binnen zijn bedrijf. Die heb ik met beide handen aangepakt. Ik kon daar in wisseldiensten werken zodat er tijd overbleef om te schilderen. Had ik nachtdienst dan kwam ik om zes uur ’s ochtends thuis, sliep een paar uur en ging de rest van de dag schilderen. Daarna sliep ik weer twee uur en dan weer door naar de nachtdienst. Ik was lang alleen en kon zo prima mijn gang gaan. Dat werd natuurlijk wel anders toen ik op mijn 51ste trouwde en twee dochters kreeg. Ik heb bij de Dagbladunie uiteindelijk tot mijn 57ste gewerkt, toen werd het bedrijf verkocht aan de Perscombinatie. Ik kon gebruik maken van een afvloeiingsregeling en was voor het eerst van mijn leven een vrij man met alle tijd van de wereld voor mijn kunstenaarschap.”
Hendrik’s atelier is thuis, op zolder. En hij schildert nog steeds landschappen. “Dat is misschien het enige wat ik kan. Ik maak altijd series landschappen, vaak van plekken die ik bij toeval tijdens vakanties tegenkom. Naar de Provence ben ik nog eens teruggegaan om een mooie serie te maken. Vorig jaar was ik in Bretagne. Ik genoot daar van die droogvallende bootjes, die daar schots en scheef lagen. Zo’n mooi lijnenspel. Ik ben daarover nu de serie La danse des bateaux aan het maken. Ik maak ter plekke wat aantekeningen, werk het later in mijn atelier verder uit en ontwikkel een kleurenpalet.”
“Ik probeer ter plekke altijd een woord te vinden dat voor mij het karakter van het landschap weergeeft. Als ik dat wat ik wil schilderen in woorden kan vangen, kan ik het ook in beeld vertalen. Als ik de kleur en beweging van dat woord uit zou werken in een tekst en ik zou het iemand anders laten lezen dan moet die persoon meteen kunnen zeggen: dat is Bretagne of Zuid Frankrijk, of de Spaanse Pyreneeën. Die landschappen zijn heel anders dan bijvoorbeeld de Veluwe of Zeeland. Zeeland heeft die stilte, je kunt er ver kijken. Dat is in Frankrijk heel anders en beperkt door het reliëf in het landschap.”
“Zo werkte ik ook bij de enige serie abstracten die ik in 2016/17 maakte. Ik zat toen bij Galerie Vellekoop in De Lier. Die suggereerde om er per werk een haiku – zo’n Japans kort gedicht – bij te maken. Ik ben toen twee weken in Spanje in retraite gegaan en heb er drieregelige gedichten bij gemaakt. We hebben werk en gedichten in een boekje uitgegeven, een tentoonstelling gehouden en ik verkocht alles. Zelfs die abstracten zijn ook heel landschappelijk. Achter bootjes en huisjes kun je je altijd nog wel verstoppen. In abstract werk is dat altijd wat moeilijker. Maar het is als met muziek luisteren, dan kunnen de klanken en tonen ontroeren. En zo werkt het ook met abstract werk: het zijn de vormen en bewegingen die kunnen raken.”
h5. Afb. 14. Hendrik’s atelier op zolder, werkend aan de Bretagne-reeks La danse des bateaux. – Afb. 15. Schets en volgende fase in uitwerking van één van de werken in de serie La danse des bateaux. – Afb. 16. Hendrik van Veenendaal, De stem van het water, no. 1709 uit de reeks Poëtisch abstract, 2016/2017, olieverf op linnen, 80 × 80 cm., overgenomen uit het boekje, gemaakt ter gelegenheid van de expositie.Hendrik werkt uitsluitend met olieverf op doek. “Ik heb wel acrylverf geprobeerd maar dat is niet mijn ding. Ik werk altijd aan verschillende doeken tegelijkertijd. Dat heb ik altijd zo gedaan. Aan elk werk besteed ik zo’n een à anderhalf uur, in een ritme, in een flow, en dan moet ik stoppen. Zo werk ik bijvoorbeeld nu aan twaalf niet al te grote werken voor de Bretagne-reeks. Ik werk nog steeds drie dagen in de week, en altijd met klassieke muziek aan. Vooral oratoria, kerkmuziek, zoals het requiem van Mozart of dat van Verdi. En ook als ik niet schilder, blijf ik 24 uur per dag in mijn hoofd met het schilderen bezig, het blijft groeien.”
“Voor mij zijn kleuren en kleurencombinaties heel belangrijk. Het zoeken naar de juiste kleuren stoelt op ervaring, net zoals bij een componist die op basis van zijn ervaring zijn weg zoekt bij het componeren. Soms ontstaan kleurencombinaties bij toeval. Maar soms mislukt het ook. Ik begin met verf van studiekwaliteit van Winton, die verf is van prima kwaliteit maar het pigmentgehalte is wat minder. Ik werk het af met de dure verven van Rembrandt/Talens en Oud Holland uit Scheveningen, dat is hoog gepigmenteerde verf waardoor de kleuren dieper worden.” We staan inmiddels bij een ladenkast vol tubes verf. “Kijk, het Italiaanse merk Artisti is mooi in hun rood en het Franse merk Lefranc heeft ook mooi rood. Ik vind het trouwens het moeilijkst om een werk in rood te maken. Om mezelf te bewijzen dat ik het kan, ben ik begonnen aan een werk in rood, maar ik weet nog steeds niet hoe ik het af moet maken. Zo blijf ik wel mezelf uitdagen, dat voelt als een plicht aan mezelf.”
“Er zijn altijd doeken die de eindstreep niet halen. Dat kan in de compositie zitten of de kleurstelling die ik niet interessant genoeg vind. Dan schuur ik alle verf er weer af en gebruik het doen opnieuw. Voor ik onder een doek mijn handtekening zet, zit ik er eerst een aantal uren voor. Dat noem ik ‘communiceren met mijn werk’: waarom is het mooi, is het wel mooi en meer van die vragen. En als op deze vragen een ‘ja’ komt, zeg ik: dit is de top van mijn kunnen op dit moment. En dan gaat mijn handtekening eronder, is het af. Ik kom er dan ook niet meer op terug.”
“Ik heb mijn werk altijd via galeries kunnen verkopen. Ik maakte zo’n 20 tot 30 werken per jaar en er was gelukkig altijd belangstelling voor mijn werk. In het begin ging ik met mijn portfolio onder mijn arm zelf op pad naar galeries. Later werd ik uitgenodigd. Ook in Duitsland was er belangstelling voor mijn werk. Ik was acht jaar lid van een kunstenaarsvereniging in Wuppertal. Via mijn broer die daar werkte, kwam ik met hen in contact. De vereniging organiseerde door het hele land heen tentoonstellingen en ik hoefde alleen maar daarvoor werk aan te leveren. Er werd goed verkocht.”
h5. Afb. Afb. 19. Hendrik van Veenendaal, Provence, 2006, 80 × 100 cm. (collectie Kunstuitleen Voorburg) – Afb. 20. Hendrik van Veenendaal, Bretagne, 2007, 80 × 90 cm. (collectie Kunstuitleen Voorburg)“Ik ben overigens nu weer in de fase dat ik zelf op pad moet. Veel galeries stoppen, niet alleen vanwege corona, maar ook omdat de kunstverkoop nu anders gaat, via kunstbeurzen waar een kunsthandelaar een stand huurt en niet meer vanuit een eigen locatie. Mijn galerie in Stroe is dicht en die in Hoogeveen ook. De kunstuitleen in Zutphen met een dependance in een prachtig kerkje in Laag Keppel koopt nog wel steeds werk van mij en er staat werk van mij bij Kunstuitleen Voorburg. Binnenkort heb ik een tentoonstelling in een galerie in Terneuzen; ik heb een mooie serie over Zeeland gemaakt die daar geëxposeerd zal worden. En in september volgen in Zeeland nog andere galeries met werk van mij. Maar de grote galerie Thyade in Rotterdam, waar ik twintig jaar bij was aangesloten, stopt nu ook. En daarmee valt ook een brok inkomen weg.”
h5. Afb. 21. Hendrik van Veenendaal, Zeeland no. 1909, 2019, olieverf op doek, 100 × 100 cm. (nieuwe collectie Kunstuitleen Voorburg) – Afb. 22. Voorstudie reeks Pueblos Blancos. “Ik wil weer terug naar Zuid-Spanje, naar Andalusië, want mijn volgende onderwerp zijn de Pueblos Blancos die zo mooi tegen de Sierra Nevada aanliggen. Op dit onderwerp ben ik aan het broeden. Kijk, hier hangt al een studie (afb. 22). Ik wil er geen mensen, wegen en bomen op, het gaat mij om het ritme van die daken, de huisjes, de architectuur. De kleuren zijn het ook nog niet. En het zou zomaar weer iets heel anders kunnen worden.”“Maar Hendrik, je zou toch gaan stoppen?, zeg ik. Hendrik antwoordt met een twinkel in de ogen: “Ik denk dat ik honderd word en niemand gelooft me toch als ik zeg dat ik nu ga afbouwen.”