In gesprek met… Postma
Jojanneke Postma van Studio Kasboek
Tekst: Mélanie Struik
Jojanneke Postma, Zicht, 2008, olieverf op doek, 80 × 100 cm
Het had een ontmoeting in Breda moeten worden. Het werd twee weken later een videocall op een koude en druilerige maandagochtend, begin april. Omikron gooide aan beide zijden roet in het eten. De start van het gesprek werd dus het informeren naar elkaars gezondheid. En hoe dat Omikronvirus ons allebei toch wel te pakken had gehad. Het was vast die nieuwe variant, want milde klachten?
En toen ging het over hoe het was als moeder van drie kinderen en werken in de (kunst)wereld. Nou, een iets mee open-mind had Jojanneke wel verwacht juist in haar wereld waar grenzen op allerlei vlak toch worden opgezocht of ‘bevraagd’. Elk te krijgen kind zorgt toch voor een gat in je cv wat automatisch ook leidt tot een financieel gat. “Ik vind dat de kunstwereld redelijk vast zit op dit punt en het lastig vindt om met de consequenties van kunstenaars die tijdelijk even minder beschikbaar zijn, om te gaan.
Ik werk samen met twee vrouwen. Opvallend is ook hoe daar op gereageerd wordt: ‘O, jullie zijn drie vrouwen? Maken jullie ook wel eens ruzie? En delen jullie samen het bed?’ Die laatste komt vanuit de aanname dat kunstenaars toch alles mogen.
En deze dan: ‘Ik hoop dat dit wel je laatste [kind] is’, zei iemand uit de kunstwereld eens. Soms is men bang dat je focus dan even niet voor 100% naar de kunst gaat of dat je dan niet meer helemaal helder bent, alsof je je kunstenaarsbrein zomaar kunt uitschakelen. Al die aannames komen we wel tegen, ja.” En ‘we’ dat zijn de andere twee leden van het kunstenaarscollectief Studio Kasboek dat sinds 2008 bestaat: zus Cathalijne Postma en Debbie van Berkel. “We zijn ons bewust hoeveel het krijgen van een kind als werkende vrouw met je doet. Daarom is het zo fijn dat we met zijn drieën zijn. We kunnen veel voor elkaar afvangen, bijvoorbeeld bij ziekte van een kind. Dat kan prima, wij verzinnen het wel, erkennen dit en hebben er begrip voor. Wij zorgen voor elkaar.”
Om even aan te geven: Jojanneke en ondergetekende zijn misschien tien minuten onderweg in ons gesprek. Ondertussen kijk ik naar een bijzonder aardige jonge vrouw met achter haar een enorme grote open en heel lichte ruimte, met de uitstraling van een galerie, die later ook nog eens een verdieping blijkt te hebben. Supersjiek lijkt het atelier van Kunstcollectief Kasboek aan de Van de Reijtstraat in Breda. Jammer dat ik dit niet live kan aanschouwen. De koffie heb ik deze keer zelf gemaakt. Aan het werk!
Jojanneke maakt schilderijen en ik vraag haar hoe het nu eigenlijk allemaal zo gekomen is. “Ik heb een opvoeding gehad waarbij we veel gezien hebben. Mijn ouders hadden een simpele camper, zo’n VW-busje waarmee we volgepropt met kinderen – ik heb twee zussen – en spullen op reis gingen, Europa door, vanuit de gedachte ‘we zien wel waar we uitkomen’. Dat heeft me gevormd. Ik deed telkens weer op een nieuwe plek de deur open, moest kijken waar ik was, het rook er ook steeds anders. Zo’n kriebelig gevoel van ‘wat nu weer voor nieuws’, het avontuur mocht komen. We kampeerden vaak vrij en kwamen op plekken waar we bijvoorbeeld zagen dat mensen in grotten woonden en waar we met handen en voeten moesten vragen waar je een ei kon kopen.
Jojanneke Postma, MNL, 2007, olieverf op doek, 80 × 100 cm
En verder zijn wij altijd gestimuleerd om te schrijven, te tekenen en cursussen te doen, om onze creativiteit te ontwikkelen. Wij hadden in Roosendaal, waar ik vandaan kom, de School voor Expressie, het huidige Centrum voor de Kunsten. Wat zo fijn was, was dat daar elke vijf weken iets anders werd georganiseerd: van schilderen, kleien en fotografie naar bijvoorbeeld theater. Het ging alle kanten op maar wel met structuur. Wat ik daar van meegenomen heb, is dat het niet alleen maar over één medium hoeft te gaan.
Onze ouders – beiden arts – wilden dat we onze zintuigen ontwikkelden op allerlei vlakken om ons denken en kijken te stimuleren Als arts hadden en hebben ze met mensen te maken met een klacht, bijvoorbeeld aan hun oor, terwijl er misschien wel een heel ander probleem is en op een andere plaats gezocht moet worden. Zij moeten dagelijks zoeken naar dat nog niet waarneembare, de klacht voorbij het oor, zoeken voorbij dat wat vanzelfsprekend lijkt. Dat niet waarneembare is waar ik ook naar op zoek ben, dat is wat ik ook doe.
De kunstacademie was een voor de hand liggende keuze. Ik ging naar de Koninklijke Academie in Den Haag en deed daar de autonome richting. In het eerste jaar leerde ik nog wel allerlei technieken in tweedimensionaal, driedimensionaal en druktechnieken, daarna werd het al gauw meer conceptueel: wie ben jij nu eigenlijk en waarom doe je dit, werden toen de vragen. Ik koos de 2D-kant en ben het schilderen echt ingegaan, wel op een wat afwijkende manier: ik zocht daarin iets anders dan de meesten. Je hebt de wereld die je waarneemt, zoals die is, maar er ligt ook een laag overheen, hoe je ‘m ervaart. Die beide lagen wil ik in mijn schilderijen pakken. Dat heb ik nog steeds, ik ben eindeloos nieuwsgierig en wil gevoed worden. Dat kan vooral door ook mentaal in beweging te zijn. Mijn hoofd kan ik niet stilzetten. En alles wat tot je komt via je zintuigen heeft effect op jouw perspectief op de wereld. Ook je gevoel doet dat.
Jojanneke Postma, Drieëntwintig euro tien, 2009, olieverf op doek, 80 × 100 cm
Op een gegeven moment heb ik een stap naar buiten gemaakt, het schoolgebouw uit, en ben een eigen atelier gaan zoeken. Ik wilde meer in mijn eigen cocon kunnen blijven en de hoeveelheid prikkels van de academie verminderen. In mijn eigen atelier kon ik groeien, kon ik in de mijmer-stand, onderweg zijn en waarnemen wat dat doet met je gedachten. Het je zelf openstellen voor dat wat tot je komt, hoe dat werkt in je brein en hoe dat je perspectief verandert.
Dat leidt tot werk dat de gebruikers van de Kunstuitleen in Voorburg ook van me kennen. Dat zijn schilderijen die ik maak tijdens mijn ‘gedachtereizen’? Ik voeg tactiliteit toe, voeg tussen beeld en kijker bijvoorbeeld een autoruit toe met regendruppels, of spiegelingen in wateroppervlaktes omdat het licht verandert, of dat het zonlicht daar een witte vlek veroorzaakt. Het is die gemoedstoestand dat je in gedachten bent en ineens ontdekt dat je al ‘daar’ bent. Dan ligt het accent niet zozeer op het beeld maar op wat het bij je teweeg brengt.
Aan een muur en op een ezel staan twee werken ‘in progress’. “Op dit schilderij zie je een strak lineair perspectief, je kunt het niet missen, maar ik wil je raken met het atmosferische. Dat kan jou brengen in de toestand dat je weer onderweg bent en verder kunt mijmeren. En dit werk in blauw en geel maakt gebruik van de technische kennis hoe je oog werkt: rood komt op je af, blauw gaat van je af. Optisch gezien werkt het zo dat je daardoor het schilderij kunt lezen. In dit werk word je heel bewust door de oranje einder het schilderij ingezogen. Op de voorgrond wil ik nog als het ware het gevoel van een zinderend wegdek bij je opwekken. En er werkt meer om je in de toestand van het mijmeren te brengen: toeval, het licht, de veranderlijkheid in het landschap, zo kom je in een sfeer en word je uit dat technische van de eerste waarneming gehaald. Ik voeg aan mijn schilderijen een laag toe, reflectie, waardoor het werk op een andere manier bij je binnenkomt.
Work in progress
Sinds 2008 werk ik ook samen met mijn zus Cathalijne Postma en Debbie van Berkel in het kunstenaarscollectief Studio Kasboek. Toen we waren afgestudeerd misten we de input van een bruisende inspirerende omgeving en de verruiming van je perspectief daardoor, die moesten we nu zelf gaan creëren. En we hadden het nodige in huis: ik werk meer autonoom tweedimensionaal met mijn schilderwerk, Debbie heeft meer een grafische achtergrond en Cathalijne heeft de driedimensionale sculpturale kant in zich. Dat zijn drie verschillende perspectieven, ieder vanuit haar eigen waarde en discipline.
Rechts Jojanneke Postma, met wie ik het gesprek heb. In het midden Debbie van Berkel en links de zus van Jojanneke: Cathalijne Postma.
We hebben iets met waarde. Niet alleen geld heeft waarde, ieder mens heeft waarde en voegt waarde toe. En je kunt ook aan elkaar waarde toevoegen en uitwisselen. Een schetsboek is voor een kunstenaar een waardevolle bron, bedachten we, en die bronnen zijn we met elkaar gaan delen om elkaar ook uit te dagen. Als schetsboekjes kozen we van die kleine kasboekjes, waar je je in- en uitgaven in bijhoudt. Het was ook een knipoog naar de vaak beleden gedachte dat een kunstenaar niets verdient.
We stuurden onze werkjes naar elkaar op en de ander mocht daar dan op reageren. Zo kreeg je wisselwerking en eens in de zoveel tijd kwamen we dan bij elkaar om dat proces en de resultaten te bespreken. We spraken wel af om open en vrij te durven zijn, we wilden elkaars percepties verruimen en niet beperken. We gingen er zo erg in op dat dat leidde tot een eerste expositie vanuit de vraag: wat is van waarde, hoe werkt dat, wie bepaalt dat en hoe kan dat er uitzien.
Beeld uit onze eerste expositie over Kasboek
We zijn meer gezamenlijk werk gaan maken en vinden elkaar in het nadenken over de dynamische processen van het waarnemen: wat we zien en hoe we kijken, dat zijn heel verschillende dingen. Dat vinden we alle drie super interessant en daar kunnen we met beeldtaal veel doen. Neem dit [onderstaande] werk. Dat is een wateroppervlak dat wisselend oplicht.
Om dit licht te laten geven heb ik een heel speciaal pigment gebruik, zo waanzinnig. Normaal werken pigmenten in een drukwerk op basis van de CMYK-kleuren. Maar de pigmenten die ik hier gebruikt heb, doen dat op basis van de RGB-kleuren, die gebruikt worden in de digitale wereld. Daar komt de reflectie van. Doe je hier alle kleuren op elkaar dan wordt het wit.
Werk gemaakt met RGB-kleuren waardoor reflectie ontstaat
We zijn nu bezig met het verschijnsel licht. Hoe dat werkt, wat jij waarneemt, wat lichtinval is en of je licht wel of niet kunt zien. En we stoppen dan niet bij het eerste beste beeld, we gaan zoveel verder door. We hebben een beetje een wiskunde-fetisj. We gebruiken heel vaak de reeks van fibonacci, een wiskundige reeks die terugvoert naar de dingen die in de natuur gewoon kloppen en die verband houdt met de gulden snede. Maar de filosofische kant vinden we ook heel interessant. Er zijn zoveel kanten aan een fenomeen, allemaal waardes die niet in centen zijn uit te drukken. Dit maakt ook dat ik ook niet meer alleen aan het schilderen ben: we maken installaties, zeefdrukken, virtual reality, het stopt niet bij één medium. We zouden bij wijze van spreken ook een gebouw kunnen ontwerpen.
Wat we over willen brengen heeft geen materiële vorm/grens. Het is heel conceptueel. Dan zitten we op een spoor dat we heel grondig willen onderzoeken. Van meet af aan schaven we ook wel weer bij. Soms lopen we zelf ook vast. En dan zegt een van ons: misschien is het nu even tot hier. En uiteindelijk willen we de ideeënwereld ook naar het tastbare niveau brengen, er een productie van maken, het compleet maken door het uit te werken op een esthetische manier, bijvoorbeeld in een zeefdruk.
Ons laatste multimediale project heet One and 2.442 Diamonds, een verwijzing naar de beeldend kunstenaar Joseph Kosuth (1945), een Amerikaanse kunstenaar en fotograaf, die behoort tot de belangrijkste vertegenwoordigers van de conceptuele kunst uit de jaren zestig en zeventig. Hij betoogde in de zestiger jaren van de vorige eeuw dat de context de waarneming van een object werk beïnvloedt. Stel je ziet een stoel maar je vindt ook het begrip stoel in het woordenboek: beide zorgen ervoor dat de stoel nóg meer stoel wordt.
Joseph Kosuth, One and three chairs, 1965, installatie, mixed media, New York, Moma. Dit werk bestaat uit een houten stoel, een foto van een stoel en de ‘stoel uit het woordenboek’. Kosuth stelt zichzelf de volgende vragen: Is een stoel een stoel? Is een foto van een stoel ook een stoel? Is de definitie van een stoel een stoel? Is de definitie van een stoel méér stoel dan een echte stoel of een foto ervan? Waarom zou de definitie van een stoel minder stoel zijn dan de stoel zelf? Enzovoorts.
Zo werken wij vaak. We zijn naar onze eigen kern op zoek gegaan: hoe kijken wij zelf, wat zien we, hoe werken processen van waarneming fysiologisch en hoe werkt dat in onszelf? We activeren ons brein als er lichtbreking op het netvlies plaatsvindt, maar lichtbreking kun je helemaal niet zien. Bij een diamant heb je de hoogst haalbare lichtbreking. Die zorgt voor dat bling-bling-effect waardoor een diamant zo de aandacht vraagt. Het is het verschijnsel van de bling dat je zo raakt, niet de diamant zelf.
Dat verschijnsel hebben we nu getransporteerd van de fysieke naar de virtuele wereld. We hebben de lichtbreking van de diamant en de koolstofmolecuul van de diamant digitaal in 3D nagemaakt zodat je er virtueel doorheen kunt lopen. En we creëerden een nog hogere lichtbreking, een eigen virtuele diamant die we hebben gepatenteerd. We kunnen ‘m draaien, vergroten, verkleinen, afdrukken op foto’s, op zeefdruk, als 3D-sculptuur met een 3D-printer. En als je hem dan weer materialiseert in een foto of sculptuur geeft dat toch weer een ander effect. Het werk reflecteert elke keer weer anders. Het is echt een multimediaal project geworden, waarmee we straks op de KunstRai zullen staan.
Studio Kasboek, KASBOEKdiamond gold, 2022, zeefdruk, 45 × 45 cm. Twee zeefdrukken uit de serie ‘one and 2.442 diamonds’ van de nog hoger lichtfrequente virtuele diamant die studio Kasboek creëerde, vanuit twee verschillende hoeken gezien. Let op de reflectie vertaald in een gouden en zilveren schijnsel en dat oplicht, blinkt, afhankelijk van de lichtinval.
Dat digitale, daar spelen we mee. Het is een groot avontuur, een andere nieuwe wereld. We gaan van onze diamant ook een hologram maken en hebben inmiddels ook een NFT gemaakt die te koop is. Een NFT is een vorm van digitale kunst, een nieuw fenomeen in de digitale wereld. Het gaat ons hierbij niet zozeer om het werk. We onderzoeken meer welke waarde NFT’s toevoegen aan de kunstwereld en hoe wij onszelf daartoe verhouden. Zo proberen we de hele tijd verschillende perspectieven van licht en donker in verschillende werkelijkheden bij elkaar te brengen. Het begint een fluïde wereld te worden, we kunnen niet meer zonder, het raakt helemaal verweven.
Wij zijn ook bezig met de fysiologische kant van de waarneming: in hoeverre is je DNA van invloed op je kijken. Stel je voor dat als je kunt kijken als een ander, zou je die dan ook beter kunnen begrijpen en andere gesprekken voeren? Het licht komt fysiologische in je en hoe wordt het daar dan verwerkt? Heeft mijn vrouw-zijn ermee te maken en dat ik op deze plek ben? En neem ik een andere kleur blauw waar dan mijn dochtertje van 3? Hoe zou ik wit waarnemen als ik in Lapland woon? Daar zijn bijvoorbeeld veel meer woorden voor allerlei nuances van wit. We zijn hierover in gesprek met mensen van de afdeling biomedische wetenschappen van de Avans Hogeschool in Breda. Zouden we niet synthetische DNA kunnen maken? Stel die synthetische DNA-code zou je kunnen vertalen naar een computercode en daar een beeldtaal aan koppelen. Dan komen we uit bij virtual reality. En zo blijven we onszelf vragen stellen.
Onze inspiratiebronnen? Het werk van de IJslands-Deense kunstenaar Olafur Eliason (1967), die grote sculpturale installaties maakt met elementen als lucht, water en temperatuur om de beleving van de beschouwer te vergroten, vinden we interessant. En het werk van de Belgische kunstenaar Anne Veronica Janssens (1956), die vooral experimenteert met licht en vloeistoffen. Zij maakt sculpturen zonder vaste vorm waarin de beweging, de overgang van het éne materiaal in het andere centraal staat. Voor het denkwerk zijn we beïnvloed door de Franse filosoof Maurice Merleau Ponty (1908-1961) met zijn Filosofie van de waarneming. En ook de Britse kunstenaar Anish Kapoor (1954) houden we goed in de gaten voor zijn installatiewerk en de beleving ervan.
Op mijn vraag waar dit allemaal toe zou moeten leiden: “We hebben een enorme honger om meer te willen weten, nieuwe ontwikkelingen in gang te zetten. En dan willen we niet bij het eerste beste idee of beeld blijven stilstaan. We willen door, uitzoeken tot op het bot. We hebben alle drie een drive die we bij elkaar weten te prikkelen. Dit heb ik van huis uit zo enorm meegekregen, net zoals mijn zus: steeds weer die deur open doen en het spelletje spelen van ‘ik zie, ik zie wat jij niet ziet’. We zijn steeds op zoek naar een openbaring, en willen die graag ook met anderen beleven, aan anderen laten zien. Van die samenwerking genieten we enorm. Een project is als een ui met al die lagen. Met ieder die je spreekt, raak je een laag aan die je daardoor ook weer een laag verder brengt Wat bij die ander ook weer een ‘wow’beleving kan geven. Door de grenzen in het denken te verleggen, kunnen anderen daar ook weer wat aan hebben.
We kunnen er nog niet van leven en hebben naast de studio een bureau voor grafische vormgeving opgericht. De coronatijd heeft er bij ons ook ingeslagen en het werk begint nu wel weer aan te trekken. Grafisch werk en werk in opdracht is zeker nog noodzakelijk. Voor onze kunstprojecten hebben we een stichting met een heel stimulerend bestuur. Via de stichting kunnen we ook subsidies aanvragen die nodig zijn voor onderzoek en om derden die we inschakelen en producties te kunnen betalen. Deze subsidies zijn nooit helemaal toereikend, maar eens komt die versnelling erin. En dit jaar hebben we al meer tentoonstellingen en projecten. Dat is een beloning voor onze inspanning.