In gesprek met… Mattijssen
Cher Mattijssen
Tekst en fotografie (tenzij anders aangegeven): Mélanie Struik
Halverwege het interview vraagt Cher mij om eens goed te kijken naar twee beeldjes die in haar atelier staan en haar te vertellen wat ik zie (afb. 1). Ik zie twee vrouwen die ergens op zitten, hier een hoge bank, en beiden zijn in gedachten verzonken. Het geeft iets contemplatiefs aan het werk. Praten ze? Dat zou heel goed kunnen. Het kan over een heel serieus onderwerp gaan, maar net zo goed over koetjes en kalfjes. Er zit ook iets terloops in. De vrouw (voor de kijker) rechts beweegt haar benen op en neer. Zitten de dames aan de waterkant op een zwoele zomerdag en haalt de linker dame haar benen gedachteloos door het water?
afb. 1. Kletsende dames, 2011 (start serie), brons, in het atelier van Cher.
Als ik dit aan Cher vertel, zegt ze: “Kijk, dit is nu precies wat ik wil met mijn beelden. Dat ze communiceren. Ze vertellen verhalen. Ik hoor dat zo vaak. Als ik weleens in de zomer exposeer in een tuin loop ik soms – anoniem – langs mijn werk en dan hoor ik dat mensen elkaar een verhaal vertellen naar aanleiding van een beeld van mij. Missie geslaagd, denk ik dan”. Beeldhouwster Cher Mattijssen (62) is kunstenaar van de maand september bij Kunstuitleen Voorburg.
Als Cher de deur voor me open doet, staat daar een vrouw met een jonge uitstraling. Ze heeft iets soepels, iets beweeglijks over zich. Ze geeft me een ferme handdruk en dirigeert me, terwijl ze voor mij in de keuken een glas water inschenkt, naar de tuin, waar een paar van haar beelden staan. Die tuin is smaakvol ingericht en weelderig groen, waartussen ik naar haar beelden zoek en ze dan ineens bij verrassing ontdek (afb. 2).
afb. 2. Central Park, 2016, brons (foto Cher Mattijsen)
Lopend door de tuin vertelt Cher dat ze veel opdrachten heeft. “Er was een tijd dat mensen hun kinderen lieten schilderen. Nu merk ik dat een bronzen beeldje van een kind heel geliefd is. Ik had een leuke opdracht van grootouders die hun kleinkinderen wilden vereeuwigen. Het waren er drie die ik op een hekwerk zette. De grootouders waren er heel blij mee. Maar toen kwam er nog een kleinkind bij en dus vroegen ze mij om daar iets mee te doen. Ik wilde de vierde niet ook op het bankje, maar er moest wel een relatie zijn tussen de kinderen. Ik loste het op door het vierde kindje tegenover het hekwerk met de drie te plaatsen en hem met zijn hand het voetje van een van de drie te laten aanraken. Zo kon ik de verbinding leggen” (afb. 3).
“En toen kreeg ik van een dochter van dat echtpaar de vraag om de groep uit te breiden; er waren nog twee nieuwe kleinkinderen bij gekomen. De grootouders zouden jubileren en een complete set kleinkinderen vond de familie een leuk cadeau. Dat heb ik weer op een andere manier opgelost, kijk maar”, en Cher laat me de foto zien van een groter meisje en een klein jongetjes die het tafereel nu compleet maken (afb. 4). “Dit doe ik op basis van foto’s die ik vraag waarop de kinderen van alle kanten zijn gefotografeerd. Ik maak geen gelijkende portretten. Daar zijn de beeldjes te klein voor. Het gaat me om een houding. Ik probeer een sfeer te treffen en het karakter van het kind. De plaats in de kinderrij speelt ook een rol. Die kleine hier bleek erg ondernemend, zijn grotere nichtje houdt hem altijd in de gaten.”
Afb 3 en 4. . Kleinkinderen, nummer 4 2018, brons (foto Cher Mattijssen) en nummer 5 en 6, 2023, brons (foto Cher Mattijssen)
Dan komen we in de woonkamer te spreken over drie beeldjes die daar hoog in de vensterbank staan (afb. 5). “Wat zie jij daar in?”, vraagt Cher mij. “Drie schaatsende dametjes in klederdracht”, probeer ik. Het blijken drie Bretonse dames in klederdracht te zijn die zwaar tegen de wind in tornen. Ooit zag ze dit tafereel in Bretagne. “Ze hadden kleine vierkante hoedjes op en lange rokken aan. Later begon ik thuis te werken en het werd dit. Ik ben erg aan ze gehecht”, zegt Cher. “Mooi getroffen”, zeg ik.
“Zo gaat dat altijd bij mij”, gaat Cher verder, “mijn beelden gaan vaak over alledaagse taferelen, zoals een vrouw met een boek of een meisje met een vogel, speelse taferelen die je dagelijks om je heen ziet. Je vergeet ze weer maar dat doe ik niet. Onbewust sla ik ze op en ze komen er meestal na een tijdje weer via mijn handen uit. Dat geeft voor mensen de herkenning, van o ja, zo zag of ziet zo’n situatie er uit.”
afb. 5. Bretonse vrouwen, 2010, brons, hoogte incl. sokkel 21 cm (foto Cher Mattijssen)
Onderweg naar boven, waar Cher haar atelier heeft, lopen we in de hal langs twee langgerekte, gestileerde beelden en zegt ze: “Kijk, zo begon ik. En ze staan hier altijd. Soms neem ik ze mee bij een expositie in een tuin. Ik ben later veel figuratiever gaan werken” (afb. 6).
afb. 6. Gezusters, 2009, hoogte 80 cm (foto Cher Mattijssen)
In het atelier staan een aantal werken. Meestal maakt ze mensfiguren en af en toe een dierenfiguur of iets botanisch. Haar beelden worden in brons gegoten in een gieterij in Woudrichem in Noord-Brabant. Ze maakt vrij werk en werk in opdracht en meestal niet al te groot van formaat, wat de beelden een intieme uitstraling geeft. Groot werk maakt ze alleen in opdracht. We zetten het gesprek voort, Cher op een stoel op wieltjes en ik aan een bureau in een bureaustoel. “Kijk”, zegt ze, “hier doe ik het mee” en ze pakt van haar werktafel een staaf zwarte boetseerwas en begint gedachteloos te kneden” (afb. 8).
afb. 7. Cher’s werktafel
“Ik heb geen atelier buiten de deur omdat ik graag de hele dag dicht bij mijn werken wil zijn. Ik plan niet en werk op de gekste tijden. Het komt vaak voor dat ik bij het naar bed gaan nog even kijk en dan kan het rustig 2.00 uur in de nacht zijn voor ik in bed stap, terwijl mijn man allang slaapt. Hij weet niet beter.
Het proces om tot een beeld te komen begint meestal door hier op mijn atelier een beetje voor me uit te staren met wat was in mijn handen. Dat wordt dan zacht. Ik begin altijd met een hoofdje en dan is het zoektocht: wie zit er in dit beetje was, en wat doet ie? Wat in mijn hoofd zit, moet uit mijn handen komen – een soort zoektocht naar iemand die er nog niet is maar wel gaat komen. In mijn hoofd groeit dan een verhaaltje, een karakter. Ik heb een hele serie van beeldjes bij een bankje. Dan is de vraag ‘wie is het’ en ‘waarom zit ie daar’. Soms krijg ik daar geen antwoord op en leg ik het weg terwijl ik zeg ‘ik kan je niet vinden’. Dit is waarom ik zo graag thuis werk. Dan pak ik het op enig moment weer op want dan denk ik ‘verdorie er zit wél iemand in’” (afb. 8).
afb. 8. Cher tijdens ons gesprek met boetseerwas in haar handen
“Het komt sporadisch voor dat opdrachtgevers mijn handen willen ‘sturen’ maar daar ben ik strenger in geworden. Mensen willen bijvoorbeeld dat iemand heel precies wordt weergegeven of ze willen de houding bepalen. Maar het blijft altijd mijn interpretatie. Ik hou bijvoorbeeld van lange benen, dat is een onderdeel van mijn signatuur. Tijdens de ontwerpfase hou ik de opdrachtgever steeds op de hoogte met foto’s en filmpjes van het beeld in wording. Zo krijg ik feedback en ontstaat een goed ontwerp. Pas als het schetsontwerp in was af is en de opdrachtgever helemaal tevreden is, geeft hij of zij mij de opdracht het werk in brons af te laten gieten. De opdrachtgever kan dus tot dan alsnog van een bronzen beeld afzien. Gelukkig is dat nog nooit gebeurd. Het schetsontwerp breng ik apart in rekening en wordt uiteindelijk op de eindfactuur in mindering gebracht.
Soms krijg ik een opdracht met een heel verdrietige aanleiding. Dan vraagt men een beeldje van een dierbare die is overleden. Daar kan desgewenst een containertje in voor wat as. Dat zijn bijzondere vragen en extra uitdagend, want ik vraag bij een opdracht voor een mensfiguur normaliter altijd om foto’s genomen van alle kanten om een goed driedimensionaal beeld te krijgen, en die foto’s zijn er in zo’n situatie vaak niet. Dan moet ik op zoek naar ‘wie was dat dan’ en dat is niet altijd makkelijk om vast te grijpen. Het zijn hele mooie opdrachten waarbij het contact met de opdrachtgever heel speciaal is. Een dergelijk beeld is toch vaak een onderdeel van het verwerkingsproces (afb. 9).”
afb. 9. Omhelzing, 2021, brons, met in de sokkel een as-container en in het beeld de initialen van het stel (foto Cher Mattijssen)
“Ik tekende altijd al als kind en was bezig met mijn handen. Ik had naar de kunstacademie gewild na de middelbare school maar dat zat er bij mijn ouders – hardwerkende middenstanders – niet in. ‘Leer eerst maar eens een beroep’, zei mijn vader en ik volgde een paar vriendinnen naar de kleuterkweek. Dat was in ieder geval creatief- daar kon ik mijn ei wel in kwijt. Daarna ging ik werken op een mytylschool: een school voor kinderen met een beperking. Het leuke daar was dat je niet met reguliere lesprogramma’s hoefde te werken omdat deze kinderen dat verstandelijk of lichamelijk niet aankonden. Ik moest de lesprogramma’s aanpassen en ik verzon van alles. Zo heb ik voor spastische kinderen hele grote puzzelstukken lopen zagen.
Op enig moment was ik klaar met het onderwijs. Ik wilde wat anders. Bij het Arbeidsbureau in Den Haag vroegen ze een scholingsadviseur. Het was een nieuwe functie; we spreken over de jaren negentig, toen mensen studies deden waar amper werk in was en waarna ze werkeloos werden. Die mensen moesten omgeschoold worden en herplaatst. Dat was kat in mijn bakje want ik kon weer lekker creatief op zoek naar mogelijkheden. Zo kwam ik in contact met de gemeente Rijswijk.
Daar zat men met de handen in het haar want de Wet voorzieningen gehandicapten was er net en de gemeente moest die wet uitvoeren. Men had nog geen benul van de materie en ik had ervaring met het werken met gehandicapten op de mytylschool. Ik werd beleidsmedewerker en kreeg de kans om iets van de grond af aan op te bouwen. Dit was een parttime functie en er kwam nog een parttime functie vrij, bij de afdeling kunst en cultuur, en die ben ik er bij gaan doen. Dat mondde later uit in allerlei functies en projecten in de sfeer van kunst- en cultuureducatie voor gemeenten hier in de regio en de provincie Zuid-Holland. Ondertussen deed ik in de avonduren allerlei cursussen: schildertechnieken, speksteen snijden, grimeren, boetseren naar model en portret boetseren.
Mijn laatste cursus was een introductiecursus brons gieten bij Jaap Hartman, een beeldend kunstenaar met een eigen werkplaats en gieterij in Woudrichem. Dat waren twintig lessen. Daarna zei hij tegen mij: ‘Jij moet hiermee doorgaan, koop boetseer was en ga aan de slag.’ Dat was rond 1996 en is heel belangrijk voor mij geweest. Ik heb nóg een keer de introductiecursus gevolgd waarna hij mij aanbood dat ik zijn werkplaats mocht gebruiken als ik die nodig had. Dat werd overdag werken en één à twee avonden per week rijden naar Woudrichem. Ik had daar alles wat ik nodig had en de goede gereedschappen die Jaap mij leerde gebruiken. Want na het gieten moet je een beeld afwerken en brons is zo kneiterhard dat je daar heel goed materiaal voor nodig hebt, zoals een beitel, vijl, schraper en slijp- en polijstwerktuigen. De enige voorwaarde van Jaap was – en is nog steeds – dat ik de werkplaats schoon achterlaat. Jaap is nu met pensioen – hoewel een beeldhouwer dat nooit is – maar de gieterij is nog in bedrijf en ik kom er ook nog steeds graag.”
“Het mooie van brons gieten is dat het een ambacht is waar door de eeuwen heen niets aan is veranderd. Dat is ook waarom ik bij het brons gieten ben gebleven: het boetseren in was dat onder je handen smelt en dan dat rauwe ambachtelijke brons; het is oer en dat je dan van zo’n zacht wassen beeldje komt tot een bronzen beeld dat generaties mee gaat. Als het van generatie op generatie wordt doorgegeven, bestaat het over 500 jaar nog. Ik heb boetseerworkshops gegeven met een rondleiding door de gieterij omdat ik dit verhaal graag vertel”.
Brons gieten gaat volgens de cire-perdue- (verloren was) techniek. Dat gaat als volgt (Cher doet het voor). “Ik maak een figuurtje in was. Dat gaat naar de gieterij. Daar wordt er in een soort trechtervorm een stuk was onder gezet: dat noemen we de gietmond. Op de uiteinden van het beeld zet je ontluchtingskanaaltjes: hele dunne sliertjes was, op alle uitstekende punten in de richting van de gietmond, alle even lang. Het beeldje wordt op een plank gezet waar een rubbermat en kippengaas omheen gaat. Dat noem je invormen – het wordt dus een soort emmer” (afb. 10).
“Die emmer wordt vol gestort met gips, gravel of chamotte – een soort klei – en water, net tot aan de gietmond en de bovenkant van de ontluchtingskanaaltjes. Dan heb je dus een groot en rond blok gips met puntjes van de ontluchtingskanalen en de bovenkant van de gietmond. Als dit hard is gaat het gipsen blok op zijn kop in de uitstookoven. In 48 uur tijd wordt dit verhit tot max 600 graden C, heel langzaam anders zou het gips krimpscheuren. De was smelt eruit, het gipsblok loopt leeg en er blijft een negatief van het beeld inclusief de ontluchtingskanaaltjes en gietmond over. Het gipsblok zet je weer rechtop en je ziet nu de lege gietmond en de kleine ontluchtingskanaaltjes.
Dan – heel spannend – kan het gieten beginnen, want ondertussen is het brons klaar gestookt in de bronsoven bij een temperatuur van wel 1000 graden en is het gesmolten brons klaar om in de gietmond te gieten. Dat doen gespecialiseerde mensen in de gieterij, want het is zwaar en gevaarlijk werk. Het vloeibare brons duwt de lucht naar buiten via de ontluchtingskanaaltjes waar op een gegeven moment ook vloeibaar brons uitloopt. Dan weet je dat de mal helemaal gevuld is met brons” (afb. 10).
afb. 10. Het proces van bronsgieten en afwerken in beeld (foto’s Cher Mattijssen)
“Dan volgt de fase van het afkoelen – 24 uur – en het ‘afpellen’ van het gips en de gravel. Daarna volgt het stevige werk want na het weghakken van de meeste gips, het gravel en het kippengaas moeten ook de gietmond en de ontluchtingskanaaltjes weggeslepen worden. De ‘huid’ bijwerken moet voorzichtig en secuur gebeuren. Er zit nog een laagje gips en gravel aan het beeld en vaak wat andere oneffenheden, zoals volgelopen krimpscheurtjes. Dat moet verwijderd worden zonder dat er details verloren gaan. Wat er dan staat, is een bronskleurig beeldje. Dat is niet zwart maar lijkt meer roodkleurig goud, denk maar aan de stuiver van vroeger” (afb. 10).
“Tot slot wordt het beeld (meestal) gepatineerd. Brons oxideert in de buitenlucht: het slaat groen uit. Patineren is versneld oxideren en dat doe je met zuren. Je zet een brander op het brons, zó lang en zó heet dat de huid gaat gloeien. Met een kwast breng je een zuur aan, je zet er weer de brander op en het zuur brandt in het brons. Afhankelijk van de samenstelling van het zuur slaat het brons door het zuur zwart, roodbruin of groen uit. Je kunt ook met verschillende zuren op elkaar werken voor een ander effect. Er zijn dus vier fasen: een was model boetseren, brons gieten, afwerken en patineren” (afb.10).
“Naast de unieke stukken, bijvoorbeeld voor mijn opdrachten, werk ik ook in oplages van meestal acht. Ik heb werk bij vaste galeries in Den Haag, Utrecht en Leuven staan en die willen geen nee-verkopen bij een vraag. Als het gaat om een oplage wordt er om het originele was beeld met gietmond en ontluchtingskanalen eerst een siliconen mal gemaakt die in een gips-charmotte steunkap – een ‘ei’ – gevat wordt. Die mal is tweedelig, zodat je de helften van elkaar kunt halen om het originele beeld eruit te halen. De twee lege helften van de mal worden weer aan elkaar gezet, waarna je er giet was in kan laten lopen. Zo kun je het beeld dus opnieuw in was maken. Daarna volgt wel weer het hele proces van uitstoken, gieten, afwerken enz. Een beeld in oplage is dus nog steeds heel bewerkelijk.
afb. 11. Groot hoefblad, 2022, brons, het staat in haar eigen tuin en bij een opdrachtgever (foto Cher Mattijssen)
Het is een arbeidsintensief proces wat ook enige tijd in beslag neemt. Komt iemand met een opdracht, dan moet je toch zeker vanaf het eerste gesprek tot het beeld zo’n drie maanden levertijd rekenen. De bronsgieter gaat zijn oven ook pas opstoken als hij genoeg beelden heeft die uitgestookt moeten worden, dus niet alleen voor die van mij maar pas als hij een grote voorraad heeft. De levertijd is daardoor meestal zo’n 10-12 weken vanaf het definitieve ontwerp. Qua kosten begint een beeldje bij zo’n 800 euro.
Ik heb volop werk, vorig jaar zo’n tien opdrachten naast mijn vrije werk voor de galeries. Ik doe mee aan kunstbeurzen, wordt nu kunstenaar van de maand in Voorburg, er komt een overzichtstentoonstelling in het gebouw van de Vrije Academie in Amsterdam van meerdere kunstenaars, een expositie in Middelburg en waarschijnlijk ook een in Bergen.
Ik ben nu zo’n 25-30 jaar bezig en sinds 2015 fulltime. Sinds enkele jaren noem ik mezelf ook beeldhouwer. Het heeft me wel even gekost voor ik mezelf zo durfde te noemen. Ik heb het vak in de praktijk geleerd en heb een lange weg als kunstenaar afgelegd. Het is een zoektocht naar wie je zelf bent als kunstenaar en wat je mensen te bieden hebt als ze een beeld willen bestellen. Altijd bleef het idee dat ik toch nog naar de kunstacademie zou moeten voor ik mezelf deze titel zou mogen geven. Totdat een gerenommeerd docent aan de Rietveld Academie twee jaar geleden zei dat dat echt niet nodig was. Ik had mezelf in al die jaren tot een volleerd en gerespecteerd beeldhouwer ontwikkeld met een duidelijk eigen handschrift, zei hij. Je kunt je voorstellen hoe blij ik met die woorden was.”