In gesprek met… Jaspers
Marjan Jaspers
Tekst en fotografie (tenzij anders aangegeven): Mélanie Struik
Voor het atelier van Marjan Jaspers fiets ik met de OV-fiets naar een Haarlems bedrijventerrein. Het is even zoeken, maar dan vind ik Het Hoofdkantoor, een verzamelgebouw voor kunstenaars en mensen uit de culturele sector. Marjan, die daar een groot atelier heeft, zal later zeggen dat Haarlem goed zorgt voor haar kunstenaars, er was zelfs corona-ondersteuning. Dat was wel anders in eerdere ateliers in Heemstede die bij elke gemeenteraadswisseling weer op de nominatie stonden om plaats te maken “voor woeste plannen van een nieuwe wethouder”.
Ik ga Marjan voor de tweede keer ontmoeten. De eerste keer was tijdens de KunstRAI in april j.l. waar we elkaar kort spraken. Dat smaakte naar meer, dus verwachtingsvol bel ik aan. Na een hartelijke begroeting gaat Marjan mij voor naar een groot en vol atelier waar ze meteen aan het thee zetten slaat. Ik neem de kans waar om het atelier te fotograferen (afb. 1 a, b). Dan nemen we plaats aan de tafel en steekt Marjan van wal over het waarom van haar kunstenaarschap. Ik zie een heel gedreven, gepassioneerde én temperamentvolle vrouw voor me en dat blijft zo, het hele gesprek.
Impressie van Marjan’s atelier
Er liggen op de grond twee grote werken en een derde op een tafel: acrylschilderijen op verduisteringdoek (afb. 2 a, b). “Dat is werk voor de aanstaande tentoonstelling Nectar in de Sint Joriskerk in Amersfoort. Bij dat thema had ik meteen de associatie van de natuur, wat mijn grootste inspiratiebron is en dan vooral alles wat daarin bloeit en krioelt. Voor mij is natuur dé nectar voor de stad, want wat is groen zonder insecten? Die zijn onmisbaar en het aantal soorten loopt schrikbarend terug. Ik wil met deze werken in de kerk mensen bewust maken van de verantwoordelijkheid die je hebt als mens om de natuur te koesteren en te onderhouden. Staat er niet ergens in de bijbel zoiets dat je eerbied moet hebben voor Gods schepping? Daar hoort ook de ongeziene wereld van de insecten bij. Om dat duidelijk te maken, maak ik de werken groot, geef ik de beestjes menselijke eigenschappen en laat ik zien dat ze mooi en aantrekkelijk zijn. Ik wil laten zien wat voor een bijzonder gecompliceerd leven ze leiden en wat voor een ingenieuze oplossingen ze voor hun levensproblemen hebben gevonden.” We beginnen goed en zitten er meteen middenin. De Kunstuitleen Voorburg besteedt deze zomer extra aandacht aan het werk van Marjan Jaspers (73).
Afb. 2a en b. Twee werken voor de tentoonstelling Nectar in de Sint Joriskerk in Amersfoort
De natuur die onder druk staat, dat is dus een belangrijk thema in jouw werk, opper ik. “Ja, alle beestjes, alle mensen en alle planten, want is het niet zeldzaam dat we op dit aardbolletje van niks mogen leven en nog maar zo’n korte poos? Wij zijn er verantwoordelijk voor om dit moois te onderhouden en daarvoor moeten wij daden stellen, we zijn schatplichtig.” Marjan ’s stem verheft zich en deze uitspraak wordt ondersteund met een fikse mep op de tafel voor haar (afb. 3).
Afb. 3. Driemaal Marjan Jaspers, expressief en gedreven tijdens het gesprek
“Wij zijn nu alleen maar parasieten op die aarde. En dan gaan we het ook nog kapot maken door maar te blijven consumeren. Omdat we maar één doel hebben: onszelf verrijken, ten koste van alles. Je kent vast dat grote Amerikaanse biotech bedrijf, Monsanto, de producent van landbouwproducten. Dat bedrijf heeft patent aangevraagd op zaaigoed! Hoe kan dat nou, dat je denkt dat je je de kiemkracht van de aarde kunt toe-eigenen. Zij maken Roundup, een giftige onkruidverdelger met glyfosaat. Toen insecten niet binnen 24 uur het loodje legden bij proeven voor de toelating van het middel, werd het goedgekeurd. Maar als gevolg van Roundup kunnen bijen na twee weken hun korf niet meer vinden want ze krijgen een hersenbeschadiging door dit middel.
Dit ligt me heel na aan het hart. En er is meer waar ik me over opwind met het stijgen der jaren. Mijn partner zegt inmiddels dat ik nu een beetje doorsla. Over de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, bijvoorbeeld ook. Ik had dat vroeger helemaal niet door. Ik was wel op mijn manier een feministe met ‘baas in eigen buik’ en zo maar dat heb ik op mijn kunstenaarschap nooit betrokken. Op de academie was ik samen met een mannelijke medestudent de beste van de klas. Allebei studeerden wij cum laude af met achten en negens en ik kreeg zelfs een tien voor het vak ‘toepassing technieken’ (schilderen, tekenen, studies buiten schilderen etc.). En wat gebeurde er? Hij kreeg meteen tentoonstellingen her en der en ik niet. En dat ik ze niet kreeg weet ik aan de kwaliteit van mijn werk, dat zou wel niet goed genoeg zijn. Heel erg vrouweneigen. Ik had daardoor een minder makkelijk carrière-pad.”
Afb. 4. Marjan Jaspers, Lente, 2006, olieverf op doek, 110 × 140cm (foto website Marjan Jaspers)
“Toch heb ik van mijn kunst kunnen leven. Vroeger kon je een basisinkomen bij elkaar sprokkelen door je werk bij veel kunstuitlenen onder te brengen. Voor elke werk kreeg je een huurvergoeding, dat werd de kurk waarop ik dreef. Nu is dat overigens veel minder geworden.
Mijn werk werd gelukkig overal opgenomen in de collecties dus als een echte dochter van een middenstander werkte ik hard, want daar waren veel werken voor nodig. Ik verkocht daar ook. Nadeel van die weg is dat je werk niet echt in de openbaarheid komt, zichtbaar wordt, zoals bij een expositie. En mijn beste werk werd steeds uitgeleend, dat leverde ook geen grotere zichtbaarheid op.
Ik had geen tijd om nóg meer materiaal te maken om mijn zichtbaarheid te vergroten, ik reisde me al suf, van Leeuwarden tot Maastricht en van Voorburg tot Almelo. Ik heb eindeloos met mijn busje het land door geraasd. Ik moest met werk komen dat ter plekke werd beoordeeld of het in de collectie zou worden opgenomen. Dat deed een speciale commissie. Elke keer was dat weer spannend. Toen bleek dat de kunstuitlenen mijn werk graag wilden hebben, gingen mijn ogen langzaamaan open: mijn werk was gewoon goed.’
We gaan even terug in de tijd. “Mijn moeder had het lastig met me. Ik was de middelste thuis. We woonden in Amsterdam aan de Hoofdweg en ik liep altijd weg. Op een gegeven moment nam mijn moeder me mee naar een politiebureau. Ze zei (met een vette knipoog): ‘agent, ik weet niet wat ik met mijn dochter aan moet, ze loopt altijd maar weg. Kan ze hier blijven?’ Dat gebeurde natuurlijk niet en eerlijk gezegd: ik vond het daar helemaal niet zo erg. Die agent was een aardige man en ze hadden daar een mooi aquarium.
Bij mooi weer gingen we vaak naar het strand en daar gebeurde dat ook. Dan waren mijn ouders me kwijt en zat ik bij de EHBO-post. Dat vond ik ook altijd leuk, daar waren allemaal aardige mensen. In de zomer gingen we naar die beroemde camping in Bakkum, waar heel Amsterdam zat. Het was er heerlijk. Daar kreeg ik met een speld een briefje op mijn rug geprikt met het nummer van ons huisje. Zo kon ik daar struinen. Dat vond ik helemaal het einde en mijn ouders hadden rust. Ik was en ben gewoon heel nieuwsgierig.”
Afb. 6. Marjan Jaspers, IJsland, 2016, encaustiek/pigment & bijenwas, 24 × 30 cm (foto website Marjan Jaspers)
“Dat weglopen werd minder toen ik tekenspullen kreeg. Dan kun je ook reizen maken maar dan in je eigen tekeningen. Toen bleef ik uren thuis. Ik kreeg trouwens de mooiste tekenspullen van Sinterklaas, ik geloofde ook heilig in die man. Mijn broer kreeg dure Märklin-treinspullen omdat mijn vader die eigenlijk zelf wilde hebben en toen bedong mijn moeder een zelfde bedrag voor cadeaus aan mij. Ik bleek talentvol. Ik moest op de kaartavonden van mijn ouders laten zien wat ik had gemaakt. En op de lagere school ging mijn werk langs andere klassen. Maar dat was niet leuk: wel voor de juffen niet voor de andere kinderen. Die dachten: ‘ach rot op met je tekeningen’.” Marjan moet smakelijk lachen.
Ik wilde eigenlijk naar de theaterschool, de beeldende kunst was al zó’n onderdeel van mijn leven, dat hoefde ik niet los te laten. Dus toen ik met zestien jaar klaar was met de MMS (een voorloper van de Havo) bij de zusters van de voorzienigheid in Amsterdam, deed ik toelating. Men zag mijn talent maar vond me te jong. Ik had nog te weinig meegemaakt, was het commentaar. ‘Ga maar eens gewoon een jaar wat anders doen, kom dan terug en dan nemen we je aan’, zeiden ze. Maar mijn vader vond dat niets, een jaar uitstel. Toen kwam mijn moeder voor mij op. Mijn broer mocht studeren dus zei mijn moeder: ‘dan mag Marjan ook doen wat ze wil’ en dat werd de opleiding tot tekenleraar, MO a en b, een onderdeel van de Gerrit Rietveld academie. Je leerde er als de beste tekenen: perspectief, portret, model, uit je kop, abstract, ruimtelijk, kunstgeschiedenis, ik vond het een fantastische opleiding.”
“We kregen er ook wiskunde: een soort van beschrijvende meetkunde. Daar hadden we een bevlogen leraar voor die het met ons had over de relativiteitstheorie en over het universum. Ik vond het bijna magisch. Ik hing aan zijn lippen en mijn verbeeldingskracht sloeg ervan op hol. Ik hield van dat vak en we probeerden hem te verleiden om het nog vaker over het universum te hebben, in rekenen en cijfers zit ook een groot stuk magie. Maar ja, toen kwamen de examens er aan.
Na de opleiding heb ik een aantal jaren lesgegeven, maar dat kostte me zoveel energie. Toen ben ik gebruik gaan maken van de BKR (Beeldende Kunst Regeling). De gemeente kocht jaarlijks werk van me aan en ik kreeg daar een soort van jaarinkomen voor terug. Daarnaast ben ik dus de boer opgegaan naar de kunstuitlenen. Toen de BKR-regeling stopte, heb ik nog een tijd lesgegeven in mijn atelier, daar kon ik de huur van betalen en hield ik ook nog wat over. Na een aantal ateliers in Heemstede ben ik drie jaar geleden hier in Haarlem terecht gekomen. Dat was een heel goede move, het is een prachtige en praktische ruimte en ik heb aardige collega’s.
Laten we het eens over Marjan’s werk hebben: “Ik ben een omnivoor. Het zijn altijd dingen om me heen, die me triggeren, me op een spoor zetten. In encaustiek maakte ik – in combinatie met pigmenten – landschappen, allemaal geïnspireerd door drie reizen die ik korter en langer geleden maakte naar IJsland. Dat is een techniek waarbij je pigmenten mengt met hete bijenwas, hars en nog wat andere stoffen. Daar had ik op de opleiding een 10 voor. Ook maakte ik veel werken met planten. Dan ging ik naar de Hortus in Amsterdam, maak er foto’s en ging er mee aan de slag (afb. 4, 6, 8).”
Afb. 8. Marjan Jaspers, Onkruid II, 2008, olieverf op doek, 80 ×100 cm (foto website Marjan Jaspers)
“Daarna ging ik pas lezen over die planten: hoe ze zich verspreiden, er van binnen uitzagen en hoe ze zich vermenigvuldigden. Ik raakte er steeds meer van onder de indruk. Toen las ik het boek Verweven leven van Merlin Sheldrake over het leven onder de grond. Ik viel van de ene verbazing in de andere en was compleet onder de indruk van dat ondergrondse leven en de magie van de natuur. En ik kan er in mijn kunst zoveel kanten mee uit! Ik mag kiezen wat ik wil: vormen, kleuren, het mag allemaal, want de natuur is nog zo oneindig veel meer dan dat. Ik gebruik daarbij veel humor en als ik beestjes maak, werk ik er net zolang aan tot ik er een eigen connectie mee heb: en dan zeg ik ‘van jou hou ik, jij mag blijven’.”
“Naast mijn lesgeven, ik gaf ook nog zo’n acht jaar les op een middelbare school, is er altijd vrij werk geweest. In het begin werkte ik vooral in het platte vlak: tekenen, schilderen, aquarelleren, vaak gecombineerd met materialen. Ik experimenteer graag. Ik vind ook altijd wat op straat en dat neem ik mee voor ‘je weet maar nooit’ en het vindt altijd wel een plek in mijn werk. En dan zijn er ook de nieuwe media: kunststoffen waar je mee kan werken. Er zijn ook zulke goede lijmen, daar kun je de hele wereld mee aan elkaar plakken. Vrij snel begon ik ook met kleien, dat deed ik als kind ook al voor mijn lol. Tot een goede vriendin, een keramist, mijn kleiwerkjes begon te kopen. ‘Omdat jij zo onbevangen die dingen maakt’, zei ze en ‘het is zo fijn dat je geen opleiding daarin hebt’. Toen begon ik dat werk serieuzer te nemen, ik vond het eerst een geintje en bijvoorbeeld geen werk voor de BKR. Nu vraagt men er speciaal naar: ‘Marjan, maak nog een eens een paar koppen’. Maar ik kan alleen maar maken waar ik zin in heb (afb. 10, 11).”
Afb. 10. Marjan Jaspers, De denker, 2019, keramiek en textiel, H. 12 cm (foto website Marjan Jaspers) Afb. 11. Marjan Jaspers, Moederhond, 2015, keramiek, L. 42 cm
“Ik maak ook video-schilderijen. Hier heb ik een voorbeeld. Ik heb daar een hele installatie voor gebouwd op zolder. Dat was een heel ding. Een van mijn dochters figureert er op (afb. 12 a,b,c).” Klik hier om het videoschilderij in werking te zien.
Afb. 12 a. Het schermpje dat achterop een werk geïnstalleerd wordt, 12b. … een schilderij met een gat. Afb. 12 c. Marjan Jaspers, Dekkerswald, 2019, olieverf op paneel met ingebouwde mediaplayer.
“Op de KunstRAI in april j.l. stond ik met Popinnart, dat is een nomadisch collectief van drieëntwintig kunstenaars. Twee keer per jaar treden we ergens in Nederland naar buiten. We kregen op de KunstRAI elk een halve meter in de breedte om ons werk te tonen. Voor mij ging dat natuurlijk over de natuur met beestjes onder de zeespiegel en erboven (afb. 13).”
Afb. 13. Marjan op de KunstRAI 2022 met haar halve meter in de breedte met een aantal van haar beestjes: onder de streep ‘zee beestjes’ en boven de streep een keramische vogel met een uurwerk met de titel De tijd vliegt
“We hebben het gehad over het inzicht dat mijn werk gewoon goed is. Maar ik heb nog een inzicht dat steeds sterker wordt en waar ik me over opwind. Op de opleiding kreeg ik kunstgeschiedenis. We hebben het over halverwege de jaren zeventig, hé? Dan krijg je een stoet aan mannelijke voorbeelden. Je gaat je eigen werk toetsen aan die voorbeelden, waardoor je de vrouwelijke aspecten van een werk niet serieus neemt. Het gaat zelfs zover dat ik op Instagram nog tot voor kort werk van een vrouwelijke kunstenaar langs zag komen en dacht ‘hè bah, echt vrouwenwerk’.
Maar waarom dacht ik dat? Daar ben ik over na gaan denken en ik kwam tot de realisatie dat onze blik door de kunst van mannen uit de kunstgeschiedenis-canon is gevormd. En toen ik dat door had, kon ik het werk van vrouwen anders gaan bekijken. Ik krijg zelfs steeds meer waardering voor de vrouwelijke aspecten ervan: het intuïtieve, het persoonlijke en de vele onderwerpen die met de natuur te maken hebben, komen vaak in kunst gemaakt door vrouwen terug. Ik zeg niet dat alle werk goed is, dat is bij kunst gemaakt door mannen ook niet, maar ik kan nu meer de kwaliteit herkennen. Ik zie subtiliteit waarachter ik een verborgen inhoud vermoed.
Kunst van vrouwen is veel minder zichtbaar, aan mannen is altijd meer podium geboden. Neem het werk van de Frans-Amerikaanse beeldend kunstenaar Louise Bourgeois (1911-2010), die ik zeer bewonder. Daar zitten werelden achter die ‘we’ lang als melig en sentimenteel beoordeelden. Louise Bourgeois is van de tijd van Marcel Duchamp (1887-1968) die met zijn urinoir in het museum mocht staan en een revolutie ontketende, maar waar we niets meer van horen. Zij mocht toen in een klein hoekje, maar haar werk blijkt een veel langere leeftijd te hebben (afb. 14). Of de Zweedse kunstschilder Karen Mamma Andersson (geb. 1962). Zij maakt zulk mooi werk, dat had allang in het Stedelijk moeten hangen (afb. 15). En neem het werk van de Amerikaanse Alice Neel (1900-1984, afb. 16) en de Portugese Paula Rego (geb. 1935) die pas onlangs voor het eerst in Nederland een tentoonstelling had in het Kunstmuseum in Den Haag (afb. 16, 17). Alleen de van origine Zuid-Afrikaanse maar al lang in Nederland wonende Marlene Dumas (geb.1953) is met haar kop boven het maaiveld uitgekomen (afb. 18). De inhaalslag gaat langzaam.”
Afb. 14. Foto van Louise Bourgeois met het werk Maman (De Spin) voor het Guggenheim Museum in Bilbao
Afb. 15. Portret van Alice Neel met een van haar werken in haar studio (foto ©Lynn Gilbert 1976, New York)
Afb. 16 . Foto van Karin Mamma Andersson met een van haar werken: Le Charme Discret de la Bourgeoisie, 2014, olieverf op paneel
Afb. 17 a en b. Foto van Paula Rego in 2016 en een van haar werken, Liefde, 1995, particuliere collectie
Afb. 18. Marlene Dumas, hier poserend voor een werk in het Palazzo Grassi in Venetië, waar zij nu in het kader van de 59ste Biennale een solotentoonstelling heeft.
“Langzamerhand ben ik tot het besef gekomen dat ik goed werk maakte en maak. En toen (opgewonden stem) las ik over een groep Amerikaanse vrouwelijke kunstenaars – opgericht in 1985 – die zich de Guerilla Girls noemden. Ze droegen gorillamaskers en traden op tegen seksisme en racisme in de kunst. Zij richtten hun pijlen in dat jaar op een tentoonstelling in het Metropolitan Museum of Art in New York. Van de 169 kunstenaars die deelnamen waren er slechts dertien vrouw.
Dat heeft me de ogen geopend. Nog steeds is het percentage werken van vrouwen in musea en collecties lager en daar ga ik iets mee doen. Er zijn zoveel vrouwelijke kunstenaars van boven de vijftig die een enorme carrière achter de rug hebben en ik zie ze nergens. Ik zie wel werk van mannen dat ik veel minder vind. Ik bedacht me dat als het niet vóór je gedaan wordt dan moet je het zelf maar doen. Hoe? Daar heb ik ideeën over, maar die verklap ik nog even niet.” Ik zie een ondeugend lachje: “Ik word 105, er moet nog zóveel gebeuren!”
www.marjanjaspers.nl
-