In gesprek met … Benko
Marianne Benkö
Tekst en fotografie: Mélanie Struik
Een herenhuis vlak bij de Weimarstraat. Zo op het oog zou je niet zeggen dat hier een kunstenaar woont èn werkt. Maar als je eenmaal de voordeur gepasseerd bent, krijg je meteen de indruk dat hier mensen wonen met een grote verbeeldingskracht en een passie voor kleur en vorm. Een klein museum met overal schilderijen, eigen werk, werk van dochter en zoon die ook kunstenaar zijn, en kleine en grote sculpturen. In de gang onder de trap een smaakvolle ouderwetse vitrinekast met glaswerk. Je komt binnen in de romantische sfeer van eind negentiende eeuw, die vast iets zegt over Mariannes Hongaarse verleden.
Mijn jas hang ik op in de hal aan een meer dan levensgroot beeld van een vrouw. Als ik mijn tas op de grond zet in de gang naast een klein tafeltje en hoor ik meteen over Hongaarse rituelen: “Volgens Hongaarse gewoonten mag je een tas nooit op de grond zetten, dan rent ie weg!” zegt Marianne stralend, terwijl ze mijn tas op het tafeltje zet, “en met Oud en Nieuw moet je altijd de was afgehaald hebben op de zolder, anders geeft dat ongeluk.” En nog eentje: “Op 1 januari eet je daar altijd rijst of bonen of linzen. Die zijn klein, lijken op klein geld, op muntjes en dat betekent dat het geld in het nieuwe jaar binnen zal stromen.”
De kapstok, Hongaarse tuin, met koffie naar het atelier…Het is een gezellig gesprek vanaf het eerste moment. We gaan eerst naar de keuken waar Marianne koffie zet en ik een blik in de tuin mag werpen, een postzegel met de indruk van een bos. Marianne begint meteen enthousiast te vertellen over haar vader en over vroeger in Hongarije, ik pak er de spraakrecorder meteen bij, anders ga ik veel te veel missen: “Wij hadden een buitenhuis in Hongarije op 500 meter van de Oostenrijkse grens, achttien kilometer van de stad waar wij woonden. Mijn vader was een natuurmens en had daar een twee kilometer de berg oplopende strook land van zo’n 20 tot 30 meter breed. Dat stukje grond heeft hij herschapen in een prachtige tuin, met enorme kastanjebomen, beroemd om zijn vegetatie. De dennenbomen werden vanaf de pit opgekweekt. Ik vond hem een grote optimist maar het werkte echt. Die liefde voor de natuur – ook belangrijk in mijn werk – heb ik meegenomen naar Nederland, waar ik ook maar een hele kleine achtertuin heb, maar wel met grote struiken die me herinneren aan waar ik vandaan kom.”
We gaan mét de koffie naar de eerste verdieping waar Marianne over de volle diepte van het huis – twee kamers en suite – haar atelier heeft. Aan de ene kant staan de schildersspullen aan de andere kant staat een enorm weefgetouw. “ Mijn beide ouders waren kunstenaar en ontmoetten elkaar op een symposium over kunst in Boedapest. Mijn vader ontwikkelde zich na de Kunstacademie – tot mode- en schoenontwerper. Hij ontwierp voor de schoenfabriek in mijn geboortestad waar hij werkte een comfortabele, kleurrijke kinderschoen van zacht leer met een speciale zool. Met dat ontwerp werd de fabriek een tijd lang de beste van Midden-Europa. Hij kreeg de ruimte om regelmatig op reis te gaan naar het Westen, bijvoorbeeld naar Italië, het land van het meest spannende design, en kwam dan met speciale materialen terug.”
Marianne’s atelier op de eerste verdieping“Toen ik mijn ouders vertelde dat ik naar de kunstacademie wilde, zei mijn vader dat vrouwen niet van de kunst zouden kunnen leven. Die opmerking heeft mij enorm gestimuleerd. Dat zou ik nog wel eens laten zien. Ik ging naar de Academie voor Toegepaste Kunst in Boedapest en koos voor schilderen en textiel. Het eerste jaar hadden we algemene vakken, ‘s ochtends praktijk en ‘s middags theorielessen: van mode en architectuur tot kunstfilosofie en kunstgeschiedenis en allerlei technieken, bijvoorbeeld hoe een weefgetouw werkt. Ik twijfelde voor het tweede jaar tussen mode – een familietraditie – en wandtapijtkunst. Ik koos voor het laatste en had mijn medium gevonden. Dan kon ik ook monumentaal werken. Dat kwam voor mij heel goed uit, want voor mij was bij tekenen elk papier te klein. Ik heb altijd behoefte gehad aan grote gebaren en grote oppervlakten. Ik vind het werken op een klein oppervlak veel moeilijker. Ik heb daar het vak – handwever – enorm goed geleerd. Later in de studie werkte ik samen met architecten, juist vanwege de monumentaliteit van de tapijtkunst, want die tapijten kunnen heel goed hangen in grote ruimten in – bijvoorbeeld – openbare gebouwen. Zo werden tapijten in middeleeuwse kastelen ook gebruikt, als decoratie maar ook om geluid te absorberen en tocht tegen te houden. Die samenwerking maakte mijn horizon breder.”
“Ik studeerde af in 1975. Als jonge kunstenaar kreeg ik veel kans om me te ontwikkelen ene kon vanaf het eerste moment van mijn kunst leven. Ik deed meteen mee aan een openbare competitie om een opdracht te verwerven, zo werkte dat toen in het communistische Hongarije. Je schreef je met een codenaam in, zo konden de werken anoniem beoordeeld worden. Heel eerlijk eigenlijk. Ik won en maakte zeven wandtapijten uitgevoerd in zes, zeven en tien m2. Dat was een jaar weven, ’s nachts, en overdag schilderde ik. Ik mengde de wol op zelfde manier als je verf mengt, met hele dunne draden. Zo kon ik alle kleuren weergeven. Kleurnuances bracht ik aan door die kleuren weer door elkaar heen te weven, de technische term daarvoor is hasur, een Frans/Vlaamse traditie binnen de gobelinkunst.”
“Het laatste jaar voor ik naar Nederland kwam deed ik weer mee aan een competitie voor een enorm werk van 13×3.30 meter. Ik moest daarvoor een proefschilderij maken van 8×3.30 meter. Ik ben niet zo groot, dus iedereen dacht dat ik dat formaat niet aankon, maar ik maakte het in delen. Ik won en maakte het carton, dat is het ontwerp maar dan op ware grootte als voorbeeld voor het Gobelinatelier in Boedapest, waar het werk zou worden uitgevoerd. Acht weefsters zijn hier één jaar op twee weefgetouwen mee bezig geweest. Het was prachtig, het werk glansde door de zuivere zijde die zij gebruikten om de glanzende verf op het schilderij weer te geven in de stof. Zij noemden dat de Benkö-stijl. Ik kreeg er een enorme erkenning mee en won een prijs.
Ouderboom, 250×160 cm, 1975, Marianne’s afstudeerwerk – Nacht, 200×180 cm, 1987 “Voor de liefde ben ik in 1984 naar Nederland gekomen. Die eerste periode was wel héél zwaar. Ik had de band met de Hongaarse kunstwereld verbroken omdat ik volledig wilde integreren in de Nederlandse kunstwereld. In Hongarije was alles centraal geregeld, maar hier moest ik ondernemer zijn. Gelukkig werd ik toegelaten tot de BKR hier, een regeling waardoor kunstenaars inkomen kregen in ruil voor werk. Dat was fantastisch. Ik verkocht meteen een groot wandtapijt en wij konden weer een half jaar leven. Maar die regeling stopte in 1987 en daarna moest ik de markt gaan onderzoeken. ?Maar textiel als wandtapijtkunst was besmet en werd beschouwd als tuttige vrouwenkunst. Er is in Nederland ook geen traditionele op de Franse en Vlaamse traditie gebaseerde, tapisserie-opleiding. En daardoor wilden galeries mijn werk niet eens zien. Dat was natuurlijk jammer voor mij, maar werd wel een grote uitdaging voor mijn schilderkunst. Daar ben ik me toen helemaal op gaan richten. En het monumentale ben ik toen gaan oplossen door werken in series en delen te gaan maken. Wandkleden kon je oprollen om te vervoeren, schilderijen van 3×3 meter niet. Maar zo kon ik èn groot werken èn vervoeren. En toen vond ik mijn eerste serieuze galerie met een Française als eigenaar die veel contacten had op de Franse school in Den Haag. Via dat contact heb ik toen veel klanten gekregen, veel Fransen en andere buitenlanders. Zij voelden de emoties en de poëzie aan die in mijn werk zitten. En ineens begonnen galeries mij uit te nodigen voor beurzen.”?
Marianne bracht zelf een oeuvrecatalogus uit in 2014, met een mooi voorwoord van Hella Haasse, hier werk uit“De ontwikkeling in mijn werk is natuurlijk sterk gekleurd door mijn komst naar Nederland. In Hongarije werkte ik met hele sterke primaire kleuren. Dat deed ik in de begintijd dat ik hier was ook. Maar na vijf jaar vreselijk heimwee realiseerde ik mij dat het licht hier zo totaal anders was, dat ik besloot de gelaagdheid ervan weer te geven in mijn schilderijen. Ik noem dat het ‘mysterie van het witte transparante licht’. Alsof alles achter een waas zit, waarschijnlijk door de hoge luchtvochtigheid onder invloed van de zee. Om die gelaagdheid te kunnen uitdrukken had ik iets nieuws nodig dat ik vond in de encaustic-techniek. Het woord komt uit het Oud-Grieks. Ik ontdekte dat ik in een soort dikke was laag met een scherp voorwerp mijn ornamenten kon kerven. Daarop bracht ik laag voor laag mijn zelfgemaakte verf op. Met deze voor mij nieuwe techniek kon ik het speciale warme effect van de textiel in mijn schilderijen weergeven. Het was een lang en spannend proces, want parallel aan dit experiment was ik op zoek naar een nieuwe manier om mezelf uit te drukken.”
Marianne’s eerste werk in de encaustic-techniek om gelaagdheid van het Hollandse licht weer te geven“De natuur is altijd mijn inspiratiebron gebleven, bomen, takken, de seizoenswisselingen, water. De Italiaanse schilderkunst en de vroegrenaissance inspireren mij ook. In mijn studietijd verzamelde ik boeken over Italiaanse schilderkunst. Je voelt de intentie van de schilders, hun werk is zo eerlijk nog en zoekend. Mijn topper is Giotto (1266-1337). Verder reis ik graag, bijvoorbeeld naar Vietnam. De oosterse sfeer van spiritualiteit boeit me, net zoals de natuur daar en de plekken met verlaten beschavingen, waar de overdadige en niet te remmen natuur de cultuur overneemt. Die chaos, dat inspireert mij enorm, zie mijn tuin. Dat zoek en probeer ik tot uitdrukking te brengen in mijn recente werk.”
“Mijn schilderijen dienen als de basis voor mijn nieuwe jacquard geweven wandtapijten, verdures. Zo’n acht jaar geleden begon ik wandtapijten voor het eerst weer te maken, de serie Seizoenen I-V. Ze zijn 2× 2m en gemaakt van wol en katoen. En dit jaar had ik een grote solo expositie in Pulchri Studio in Den Haag, alleen met wandtapijten met zijde. Het kunstklimaat is vrijer, het medium textiel kan weer volop gebruik worden. Zo is het geluid-isolerende aspect in grote glazen ruimten bijvoorbeeld aantrekkelijk voor architecten.”
“Ik streef ernaar om de oude traditie van het tapijt weven nu met de nieuwste technische middelen mogelijk te maken. Het zijn geweven wandtapijten, die verhalen vertellen, die luid en duidelijk van zich laten horen, de ruimte aankleden en emoties meegeven. En ik ben altijd op zoek naar het blauw van de fresco’s van Giotto . Die kleur zou ik er graag in willen evenaren.”
In de woonkamer het eerste, in Nederland gemaakte, wandtapijtwerk van zijde, ‘Water’, gebaseerd op tekeningen en bedoeld als drie losse tapijten, 2015 Marianne’s Ars Poetica, het wandtapijt Seizoenen II, 2012, waarin haar hele wezen tot uitdrukking komt, op het atelier aan de wand en op haar website, (deel uit reeks Seizoenen (schilderijen en wandtapijten ), 2012-2016)Marianne moet weg en we zijn eigenlijk nog helemaal niet klaar, maar zouden we dat ooit zijn? Daarom tot slot haar mooiste uitspraak: “Mijn kleurenpalet is door de ontdekking van het Hollandse licht heel rijk geworden. Ik leerde in Nederland een nieuwe wereld kennen en kon langzamerhand in het ‘land van de grote schilders’ van mijn schilderijen leven.”
In de Kunstuitleen exposeren we in september de werken van Marianne Benko in de Kunstuitleen!